• Hoofdstuk 2

    Het doel van het onderzoek, gepresenteerd in Hoofdstuk 2, was om het voordeel van het direct toepassen van postoperatieve radiotherapie bij rest NFA in perspectief te plaatsen tot de behoefte aan hormoonsubstitutie en de levensverwachting van de patiënt. Een retrospectieve cohort analyse werd uitgevoerd bij 104 patiënten met een rest NFA na chirurgie, geopereerd in de tijdsperiode 1979-1998 in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Een recidief werd gedefinieerd als groei van het hypofyseadenoom, vastgesteld door middel van computertomografische- of magnetische resonantie beeldvorming. Het optreden van hormoon functieverlies werd gedefinieerd als het moment, vanaf wanneer hormoonsubstitutie werd gestart.
    Zesenzeventig patiënten met rest NFA ondergingen direct postoperatief radiotherapie. In deze patientengroep bedroeg de locale controle 95% na 10 jaar. Achtentwintig patiënten met rest NFA na chirurgie werden expectatief vervolgd. In deze groep werd een locale controle van 49% na 5 jaar en 22% na 10 jaar bereikt. Het verschil in locale controle in het voordeel van direct postoperatieve radiotherapie bedroeg derhalve respectievelijk 46% na 5 jaar en 73% na 10 jaar. De meerderheid van de patiënten in de expectatieve groep, bij wie een lokaal recidief ontstond, ondergingen uitgestelde “salvage” radiotherapie, meestal vaak voorafgegaan door heroperatie. Het mediane tijdsinterval tussen de eerste operatie en de uitgestelde “salvage” radiotherapie bedroeg 38 maanden. De direct postoperatief gegeven en de uitgestelde “salvage” radiotherapie waren gelijkwaardig voor wat betreft bestralingstechniek, dagdosis (1.8-2 Gray) en totale dosis (45-50 Gray) straling.
    In het algemeen wordt verondersteld dat het direct toepassen van postoperatieve radiotherapie bij rest NFA leidt tot een meer en sneller hypofysefunctieverlies dan bij een expectatief beleid. De resultaten van dit retrospectief onderzoek suggereren, dat deze veronderstelling aanpassing behoeft: preoperatief, direct na de eerste operatie en aan het eind van de follow-up werden geen verschillen gezien ten voordele van de patiënten, bij wie een expectatief beleid werd gevoerd voor wat betreft de behoefte aan schildklierhormoon, bijnierschorshormoon en geslachtshormoonsubstitutie. Ook het aantal hormoonassen per patiënt, waarvoor hormoonsubstitutie nodig was, bleek niet verschillend te zijn tussen de twee groepen.
    Uit onze analyse wordt het aannemelijk, dat de veronderstelde toegenomen frequentie van hormoonfunctieverlies van de hypofyse tengevolge van direct gegeven postoperatieve bestraling in balans wordt gehouden door het hormoonfunctieverlies als gevolg van een hoog lokaal recidief percentage, die heroperatie als ook uitgestelde “salvage” radiotherapie behoeft. Bovendien bleek dat de absolute overleving van de patiënten met een rest NFA gelijk was in beide patiëntengroepen. De levensverwachting in beide groepen patiënten week niet af van de levensverwachting in de algemene Nederlandse bevolking. Onze resultaten ondersteunen daarom niet het standpunt dat het voordeel biedt de radiotherapie uit te stellen bij rest NFA.
    Echter, het is ook vermeldenswaardig, dat onze studie bij 15 patiënten met een compleet gereseceerde NFA laat zien, dat de locale controle na 10 jaar 95% bedraagt met neurochirurgie alléén. Hieruit kunnen we afleiden, dat het routinematig direct toepassen van postoperatieve radiotherapie bij alle NFA patiënten niet gerechtvaardigd is.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.